Een omkering

10 July 2022 - Preek - Hervormde Gemeente Oost

‘Vandaag laat ik jullie kiezen. Je kunt kiezen tussen leven en dood, tussen goed en kwaad.’ Dat is de vraag waarmee de lezing uit Deuteronomium eindigt.



Ok, maar wat is dat eigenlijk voor vraag? Wat is de keuze? Als je moet kiezen tussen leven en dood, zou je dan voor de dood willen kiezen? En als het gaat om een keuze tussen goed en kwaad, zou je werkelijk willen kiezen voor het kwaad?

In onze tijd weten we dat de manier waarop we nu leven niet zomaar en ongewijzigd voortgezet kan worden. Dat is natuurlijk iets dat in veel tijden zo is, misschien is dat altijd wel aan de hand. Maar in onze tijd, als het gaat over energie, over natuur en milieu, over de landbouw, over de zorg, iedereen lijkt wel te beseffen dat we niet alleen leven om onveranderd door te gaan met wat we vandaag aan het doen zijn en met hoe we dat aan het doen zijn. Dat past ook helemaal niet bij ons om te denken dat we de dingen gewoon voort kunnen zetten. Zo zitten mensen niet in elkaar. Soms hoop je dat misschien wel, maar we weten ook altijd dat dat niet het geval is. Mensen, u en ik, wij staan ook altijd uit naar morgen, naar overmorgen, naar de toekomst. We zijn in feite allemaal ondernemers. Omdat we ons ook richten op de toekomst, omdat we daar mee rekening houden, in wat we doen, in wat we laten. Dat zit, zeg maar, standaard in ons hoofd. De vraag: hoe verder? De vraag hoe iets zal uitpakken? In deze tijd weten we meer dan ooit dat de manier waarop we leven gevolgen heeft voor de wereld van de toekomst. Maar dat is niet alleen nu zo, die wetenschap was er altijd al. Ook bijvoorbeeld bij mijn opa en oma. Welke plaats wij innemen, welke rol we spelen, betekent weten we, niet alleen iets voor nu, maar heeft gevolgen voor later. Dat is onze vrijheid, om te kiezen welke kant je op wil gaan.

‘Vandaag laat ik jullie kiezen.’ En dan is er eigenlijk geen andere keus dan de keus voor het goede, omdat er uiteindelijk geen alternatief is voor het doen van wat goed is. Ook al kan het onduidelijk zijn wat het goede is en onduidelijk zijn wat de consequenties zijn wanneer het wordt gedaan. En omdat mensen zoogdieren zijn, wezens die uitsluitend kunnen overleven en gedijen in groepen, zullen we die keuze samen dienen te maken. Samenwerkend.



In dit hoofdstuk uit Deuteronomium speelt het woord ‘terugkeren’ een grote rol. Dat is mooi, bemoedigend. De mensen die uiteengejaagd waren en verstrooid werden zullen weer terugkeren. Zoiets hoef je niet alleen in ruimtelijke zin op te vatten. Ook hun hart zal zich in het diepst van de ballingschap keren naar hun God. De God, die zich zal toewenden naar zijn mensen. Door deze toewending wordt het hart van de mensen aangeraakt. Dat hart, dat al was teruggekeerd naar God, wordt besneden, zodat de capaciteit van je  hart om lief te hebben en om te kiezen voor het goede vergroot wordt en versterkt. Je zult zien, zegt Deuteronomium, dat je niet ver weg hoeft te gaan om goed te doen, het is dichtbij, je kunt het doen. De schrijver bedoelt dat het niet iets esoterisch is. Het is bereikbaar, het is te doen. Makkelijk is het ook niet altijd, maar het loont om te blijven proberen. Het loont de moeite.

Misschien moet je dat soms maar even rustig met elkaar bespreken. De moeite die je doet, bespreken, praten over de last die je hebt, over de twijfel die je voelt en de vraag of je goed bezig bent. Zoiets gebeurt, dat is het mooie, zoiets gebeurt in het evangelie. Dar komt iemand bij Jezus. Het is een jurist. Iemand die het precies wil formuleren. Iemand die geen onduidelijkheid wil. Want ja, als je het niet nauwkeurig zegt, dan zou dat misverstanden op kunnen wekken. De vraag die hij Jezus stelt luidt als volgt. ‘Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’ Jezus antwoordt op deze eerste vraag eveneens met een vraag. ‘Wat lees je daarover in de tora? Hoe lees jij die?’ Dat is een mooie vraag. Wat leest u daar? ‘Ik lees daarin,’ zegt de wetgeleerde, ‘heb lief met alles wat in je is de Heer je God en heb je naaste lief als jezelf.’ ‘Goed gezegd,’ zegt Jezus, die hiermee laat blijken in te stemmen met zijn antwoord. ‘Maar wie is mijn naaste, wie is mijn medemens?’ Kijk, dat is een belangrijke vraag. Want moeten we iedereen helpen, die hulp nodig heeft? Kun je dat? Als dat niet de bedoeling is, wie moet dan wel geholpen worden? Deze tweede vraag – wie is mijn naaste – beantwoordt Jezus met een verhaal. Een verhaal dat gevolgd wordt door een vraag.

Waarschijnlijk kent u het verhaal allemaal. Over een mens, die door rovers overvallen wordt, in de goot blijft liggen en over toevallige voorbijgangers die hem niet helpen. Het zijn een priester en een leviet, waarschijnlijk op weg om iets buitengewoon gewichtigs te gaan doen en daar past geen vertraging bij. Dus blijft de gewonde man liggen. Tot er een buitenstaander langskomt. Een Samaritaan is het. Hij is het die helpt. Hij helpt de man op zijn rijdier, brengt ‘m langs bij een gelegenheid waar overnacht kan worden en zorgt daar voor hem. De volgende ochtend betaalt hij de eigenaar een begin van de zorgkosten, zodat als hij verder reist er nog steeds zorg is voor de gewonde man. ‘Wie is de medemens, de naaste van de man,’ vraagt Jezus ten slotte? ‘Dat is de man die goed was voor de gewonde man.’ Toen zei Jezus: ‘Doe dat dan voortaan net zo.’



Het is een mooi verhaal, maar het kan je ook een ongemakkelijk gevoel opleveren. Want misschien ben je, nietwaar, ook weleens doorgelopen? Misschien letterlijk, maar misschien ook wel figuurlijk. Opvallend genoeg vergelijken de meest mensen zich als ze de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan horen met de drie mensen die langskomen. Daar vergelijken we ons meestal mee. Wat zegt dat over ons? Maar waarom zou je geen ander perspectief kiezen? Voel je je niet uitgenodigd om het verhaal in te gaan als de gewonde mens? Waarom zou je je niet vergelijken met de gewonde aan de kant van de weg? Die man die geen enkele identiteit heeft, behalve dan zijn gewond zijn. Die gewonde, die ik ook kan zijn, misschien wel vanwege mijn wonden van binnen, deze gewonde die overeind geholpen wordt door zomaar iemand anders. Want je kunt niet kiezen, als je daar ligt, door wie je geholpen wordt. Ik word gered door iemand die ik niet kan uitkiezen. Maar als ik er slecht aan toe ben, maakt het ook niet uit wie mij helpt, als ik maar geholpen wordt. Dat is het waar het om gaat. In de zorg, in het helpen, daarin vallen uiteindelijk alle verschillen weg. Wie verfoei je? Wie zie je graag? Wie mij helpt als ik echt in nood ben is mijn helper. Wie dat dan ook is.

Dat is de fundamentele omkering die de gelijkenis bewerkt. De jurist, die bij Jezus is gekomen met zijn vraag naar wat je moet doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven, de jurist beantwoordt de vraag van Jezus correct over wie van deze drie de naaste was geworden van het slachtoffer van de rovers? ‘Het is degene die zich over hem ontfermt heeft.’ Ja, dat is ‘m, daar gaat het om. Niet om wat je voorstelt, niet om waar je bij hoort, niet om wat je afkomst is. Uiteindelijk telt wat je doet. Hoe je je gedraagt. Of nog beter: wat die anderen doen, als jij gevallen bent.



Mensen hebben heel veel zorg nodig, aan het begin van hun leven jaren- en jarenlang. Soms halverwege of op andere tijden ook weer. En ook als we oud worden, soms opnieuw.

Er is een ontwikkelingspsycholoog (Alison Gopnik) die zegt dat we niet voor ons kinderen zorgen omdat we van ze houden. Volgens hem is het andersom. We houden van ze, omdat we voor ze zorgen.    



Lucas 10, 25 – 37 en Deuteronomium 30, 1 - 15